Bert Potvliege

Beeldtaal geeft soelaas. De brede verfstroken van visuele communicatie, in al haar ruime interpretatiemogelijkheden, voelen me meest vertrouwd aan van alle talen. Dit kan ik sterkst botvieren in mijn creativiteit, waarbij het aan de slag gaan met beelden vertrouwd en comfortabel aanvoelt. De aantrekkingskracht tot het medium schuilt ook in haar instinctieve aard. Het leven is een stroom van beredeneerde en planmatige keuzes, terwijl ik de vrijheid heb om in fotografie mijn instinct een vooraanstaande plaats te geven. En dat is een ontzettend krachtig aspect, om ten volle te omarmen.

Waar dit alles gaat eindigen is een raadsel, maar laat het vooral een raadsel zijn.

Artistieke fotografie beoefenen is een heel rijke maar ellenlange zoektocht naar je eigenheid. En stiekem hoop ik dat die nooit ophoudt. De zoekende aard van dit bestaan is de drijvende motor van alles. Je gaat aan de slag, maakt fouten, raapt jezelf op, leert bij en gaat verder, terwijl je je buigt over projecten en die deelt met de wereld. Ik ben als beeldenmaker nooit af en wens het ook nooit te zijn. Gaandeweg ontdek ik wel mijn niche, mijn thema’s, mijn stilistische benadering, maar ik beschouw mezelf nog teveel als een fotograaf in ontwikkeling om mijn vinger er reeds op te leggen, om in exacte woorden te kunnen gieten wat het is dat ik doe.

Mannelijke fragiliteit is alvast een onderwerp dat me mateloos prikkelt, omdat ik het erken in mezelf maar vooral omdat de middelen om dit te communiceren in onze samenleving momenteel nog ruim onvoldoende zijn. Die fragiliteit vindt zijn vertaling vooral in het concept ‘afstand’, wat voor mij de essentie is van een beeld. De perceptie van de camera getuigt steevast over een afstand tegenover een onderwerp, waarbij die afstand spreekt over de fragiliteit van mezelf als maker in relatie met mijn onderwerp. Dergelijke interpretatie meegeven aan een toeschouwer is een uitdaging, waarbij eerst en vooral de vraag zich stelt of dit überhaupt de intentie zou moeten zijn.

Een fototoestel werkt als een toegangskaart om werelden te betreden waar ik niet thuishoor, die buiten mijn comfortzone liggen. Die onwennigheid stimuleert die fragiliteit enorm, waardoor mijn creativiteit sterk geprikkeld wordt. En dan observeer ik wat zich afspeelt voor de lens. Ik grijp niet in, maar registreer een gebeurtenis. Deze vorm van meebeleven is net dat wat instinctief gebeurt. Het is pas later dat ik kan bezinnen over wat het was dat ik net heb meegemaakt. Fotografie is in die zin ei zo na een therapie, een groei naar een authenticiteit waarbij ik die fragiliteit wil ombuigen naar een antifragiliteit – hoe ik kan groeien door een kwetsbaarheid, hoe ik erover kan communiceren en er sterker kan door worden, in plaats van het me te laten kisten.